Thuis > Op Java (1942) > Inleiding
Het volgende verslag van de ondergang van het m.s. ‘Bengalen’2 van de ‘Rotterdamsche Lloyd’ in maart 1942 op de rede van Soerabaja, is onderdeel van een brief van de gezagvoerder, kapitein D.F. Stutterheim, aan zijn vrouw Louise Auguste Stutterheim-Wessel. De brief, die op 22 maart 1942 in Djokjakarta is geschreven, werd volgens een notitie op de brief in 1946 ontvangen in Den Haag door de moeder van de schrijver, mevr. A. Stutterheim-Ubbens en zijn zuster Nan Stutterheim. De laatste halve bladzijde van de brief is verloren gegaan, vandaar het wat abrupte einde.
Uit het relaas kan met enig rekenwerk worden afgeleid dat de vernietiging van de koopvaardijvloot in de haven en op de rede van Tjandjong Perak plaats vond aan het eind van de middag op zondag 1 maart 1942. Het betreft hier kennelijk een reconstructie die de schrijver op 22 maart 1942 uit het hoofd heeft gemaakt en hij moet zich toen al in de datum hebben vergist. Officiƫle bronnen spreken van 2 maart. De grote vernielingen op het Marine Etablissement Oetjoeng (M.E.) begonnen op 2 maart om 11 uur. Het is een intrigerend verschil in datum. Opvallend is wel dat grootvader schrijft dat ze tenslotte met de bus van de vernielingsploeg (van de marine) terug reden van het in lichterlaaie staande M.E. naar Soerabaja. De gebeurtenissen spelen zich kennelijk op de zelfde dag af, maar op welke datum? Documenten die in het bezit zijn van de familie Stutterheim scheppen aanvankelijk verdere verwarring maar uiteindelijk duidelijkheid. Ze verklaren alleen niet hoe het verschil in datum is ontstaan.
Op 14 november 1945 schrijft Fer een brief(je!), nog van uit Tjimahi, aan de directie van het kantoor van de Lloyd in Batavia. Een afschrift hebben wij niet, maar uit het antwoord van 20 november van de heer Th.A.W. Ruys blijkt wel waar het over ging. Fer was van plan, na verlaten van het kamp, door te reizen naar Amerika waar zijn vrouw Gustl verbleef. Daar naast moet hij geschreven hebben over het lot van de Bengalen. De heer Ruys vraag om een verslag over de wijze waarop de Bengalen is ten onder gegaan. Bij brief van 26 november geeft Fer een uitvoerig verslag. In zijn brief van 10 december komt de heer Ruys hier nog op terug, met name op de lading; de schade moet immers t.z.t. nog worden afgehandeld.
Op 22 februari 1946 legt Fer bij de havenmeester, 2e klasse(!), te Tandjong Priok een scheepsverklaring af waarin hij de datum van 1 maart 1942 noemt voor de ondergang van zijn schip. Opvallend is dat (later) in de kantlijn nog verduidelijkingen en correcties zijn aangeebracht ten aanzien van de data.
Op 5 april 1946 leggen Fer en eerste officier Pieter Bubberman ten overstaan van notaris Lambert te Rotterdam een nieuwe scheepsverklaring af. Zij komen hier in gedeeltlijk terug op Fer’s eerdere verklaring van 22 februari, met name waar het betreft de datum van 1 maart 1942 waar over zij nu verklaren dat het 2 maart 1942 betrof.
Het m.s. Bengalen voer in de A-dienst van de Silver-Java-Pacific-Lijn. Het boek “Varen in oorlogstijd” bevat een paragraaf “Soerabaja brandt”4 met het uitgebreide ooggetuigeverslag van de heer Bubberman over de gebeurtenissen. Uit de brief van opa en uit de verklaring van de heer Bubberman wordt duidelijk dat de koopvaardijschepen al geruime tijd in Tandjong Perak lagen. De schepen waren gevorderd door het gouvernement en vielen onder bevel van de Gouvernements Marine5. Het lossen van de vele schepen verliep uiterst moeizaam. Hiertoe werden z.g. ‘gangs’ uit de locale bevolking ingezet. Deze waren door de dagelijkse bombardementen niet meer beschikbaar. Nog niet alle lading van de ‘Bengalen’ was gelost. Wel was de militaire lading ‘s nachts na aankomst gelost op de Holland Pier. Het schip was daarna verlegd naar de Rotterdamkade naar het etablissement van de S.M.N. Na 24 februari werd het schip uit veiligheidsoverwegingen verlegd naar de rede. Van af die plek kon niet worden gelost. Kennelijk zag men nog mogelijkheden het lossen te hervatten. Dit terwijl de Japanse vloot steeds dichter naderde, waardoor de tijd voor een veilig vertrek van de schepen verstreek. Pas toen het naar alle redelijke maatstaven te laat was, d.w.z. na de Slag in de Javazee, werd op 1 maart ‘s avonds order tot vertrek, dan wel vernieling gegeven. Door gebrek aan bemanning was vertrek echter niet meer mogelijk. Alleen de officieren waren Europees; de rest van de bemanning was grotendeels van Aziatische herkomst en die laatsten zagen, onder de gegeven omstandigheden, begrijpelijkerwijs niets in uitvaren. Afgezien van het probleem t.a.v. de bemanning was de kans om een veilige haven te bereiken toen al uiterst klein. De gang van zaken verklaart deels het negatieve sentiment van de briefschrijver jegens de Marineleiding. Hij laat niet na op te merken dat, terwijl de gehele koopvaardijvloot er nog lag en niet weg mocht, de staf van de Marine al grotendeels was vertrokken. De eerlijkheid gebied te vermelden dat hij voor die tijd ook al niet al te veel op had met de Marine. Aan het begin van de avond van 2 maart 1942 is het schip voor de kust van het eiland Madoera, bij het baken van Pisang6, door mijn grootvader tot zinken gebracht met een vernielingsbom.
Door gebrek aan papier, verboden in de Japanse kampen, zijn de velletjes dicht beschreven met kleine lettertjes. Teneinde de leesbaarheid te vergroten, heb ik de brief opnieuw ingedeeld in alinea’s. Daarnaast is op enkele plaatsen een leesteken toegevoegd en zijn waar mogelijk de datums ingevoegd tussen [ ]. Bij een update van de website medio 2021 heb ik gekozen voor de werkelijke datums. Dit zijn dus niet de datums die Fer toen voor ogen stonden en die dus naderhand onjuist bleken te zijn. De datum van 24-02-1942 is bekend uit andere bronnen voor de treffers op de ‘Kota Radja’. Afgekorte woorden en plaatsnamen zijn nu voluit geschreven, behalve in die gevallen waarin de verkorte naam algemeen bekend is zoals b.v. Djokja voor Jogjakarta. Voor de plaatsnamen is de oude Nederlandse spelling behouden. In enkele gevallen is de huidige spelling tussen [ ] toegevoegd, b.v. als die sterk afwijkt.
Enkele genoemde plaatsnamen waren niet terug te vinden. Het handschrift is soms moeilijk leesbaar, daardoor zijn met name hier spelfouten mogelijk. Eén kwestie is naar mijn mening inmiddels opgelost: niet door het vinden van de plaats Tjen, maar doordat die hoogst waarschijnlijk niet bestaat. Op weg naar Tjilatjap moest Fer in Kroja overstappen naar Tjen, zo leek het. Een kaart van Java met de spoorlijnen bracht een geheel ander gezichtspunt. Kroja is het laatste knooppunt voor Tjilatjap. Er tussen liggen geen belangrijke stations. Je hoeft dus helemaal niet eerst ergens anders heen om in Tjilatjap te komen. Fer had de gewoonte woorden en vooral (plaats)namen af te korten. “Tj” staat bij nader inzicht voor Tjilatjap. Daarnaast begon hij een nieuwe zin regelmatig met ”En ..”. Ik heb de tekst inmiddels (2020) aangepast. Blijft nog over de plaats van de djatihoutvesterij.